Motie tot herbevestiging van het neutraliteitsbeginsel van het gemeentebestuur en zijn ambtenaren en medewerkers.

De raad,
Gelet op het voorstel tot motie ingediend door de fractie LB-DéFI;
Gelet op de amendementen die de fractie MR-Open VLD heeft ingediend:
 
  • Het amendement nr. 1 wordt afgewezen (2 stemmen VOOR, 17 stemmen TEGEN, 6 onthoudingen)
  • Het amendement nr. 2 wordt afgewezen (2 stemmen VOOR, 17 stemmen TEGEN, 6 onthoudingen)
  • Het amendement nr. 3 wordt afgewezen (2 stemmen VOOR, 17 stemmen TEGEN, 6 onthoudingen)
  • Het amendement nr. 4 wordt afgewezen (2 stemmen VOOR, 17 stemmen TEGEN, 6 onthoudingen)
  • Het amendement nr. 5 wordt afgewezen (2 stemmen VOOR, 17 stemmen TEGEN, 6 onthoudingen)
  • Het amendement nr. 6 wordt afgewezen (2 stemmen VOOR, 17 stemmen TEGEN, 6 onthoudingen)
  • Het amendement nr. 7 wordt afgewezen (2 stemmen VOOR, 17 stemmen TEGEN, 6 onthoudingen)
De vergadering stemt over het geheel van de motie die de fractie LB-DéFI heeft ingediend.
  • VOOR: 19 stemmen
  • ONTHOUDINGEN: 6 stemmen
Mevrouw Boumraya motiveert haar onthouding als volgt:
Om beroepsredenen en om elk belangenconflict te vermijden, wens ik in dit dossier geen standpunt in te nemen.
BESLIST
om de volgende motie aan te nemen:
Toelichting
Vragen in verband met gemeenschappelijke waarden, respect voor meningen en overtuigingen van soms zeer uiteenlopende aard, het dragen van zichtbare filosofische, religieuze of politieke tekens bij de uitoefening van een opdracht van openbare dienstverlening enzovoort geven regelmatig aanleiding tot debat en duiken regelmatig op in de media, de politiek en de democratische ruimte. Deze vragen raken aan de voor de democratie centrale vraag naar de sokkel van gemeenschappelijke waarden die wij willen om samen te leven in een vreedzame samenleving. Ze raken ook aan de kwestie van het evenwicht dat moet worden gevonden tussen enerzijds onze intieme keuzes, die moeten worden beschermd, en anderzijds de uitoefening van een beroep dat een verplichting tot onpartijdigheid inhoudt.
De moderne democratie houdt in dat de samenleving wordt georganiseerd volgens normen die voor iedereen aanvaardbaar zijn en dat een houding van tolerantie wordt aangenomen die onontbeerlijk is voor de individuele keuzevrijheid.
In dit opzicht is interculturaliteit de meest geschikte manier van leven voor moderne samenlevingen.
Interculturaliteit maakt het voor burgers mogelijk om beter samen te leven, ongeacht hun overtuigingen: het is het model van gedeeld burgerschap dat het individu in het centrum van de samenleving plaatst en het mogelijk maakt verschillen en tegenstellingen te overstijgen door gelijke rechten en plichten te bevestigen.
Interculturaliteit bewerkstelligt deze synthese tussen eerbied voor culturele verscheidenheid en gemeenschappelijke democratische waarden. In dit kader zijn de gemeenschappelijke waarden die welke hebben bijgedragen tot het ontstaan van onze huidige democratische samenlevingen en vandaag worden bekrachtigd in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en zijn aanvullende protocollen (met name het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van geloofsovertuiging; de gelijkheid van mannen en vrouwen; de regelmatige organisatie van verkiezingen; het beginsel van scheiding van kerk en staat).
In een rechtsstaat als de onze kunnen de vrijheid van overtuiging en de vrijheid van meningsuiting niet worden gecensureerd op grond van religieuze of filosofische gedachten. Dit veronderstelt dat men het beginsel onderschrijft van onpartijdigheid van de staat, die zich opwerpt als "neutraal terrein" daar hij bijzondere morele doctrines negeert en ervoor zorgt dat geen enkel sociaal beleid of geen enkele instelling wordt begunstigd die een bepaalde moraal zou kunnen bevoordelen. De neutrale en onpartijdige staat waarborgt het pluralisme van het democratisch debat.
De niet-inmenging van de staat ten aanzien van kerken, verenigingen, religieuze gemeenschappen en niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties moet wederkerig zijn. Volgens deze wederkerigheid mag het voor geen enkele activistische, filosofische, religieuze of andere beweging mogelijk zijn om zich te mengen in het democratisch apparaat van onze rechtsstaat.
Het dragen van opzichtige religieuze symbolen door overheidsambtenaren kan bij de gebruikers de vrees wekken dat het de van ambtenaren verlangde schijn van neutraliteit kan verstoren.
Daarom moeten overheidsambtenaren bij de uitoefening van hun functies jegens de burgers de beginselen van neutraliteit, schijn van neutraliteit en onpartijdigheid in acht nemen.
De gemeente, smeltkroes van de democratie, op gelijke voet met de staat en houder van het openbaar gezag, staat garant voor deze onpartijdigheid. Ook haar vertegenwoordigers - de gemeentelijke ambtenaren en medewerkers - hebben deze plicht tot onpartijdigheid.
Bijgevolg onthouden de ambtenaren en personeelsleden van de gemeente zich bij de uitoefening van hun functie van het dragen van onderscheidingstekens waaruit een voorkeur voor een godsdienstige, levensbeschouwelijke, politieke of culturele stroming zou kunnen blijken.
Deze motie is niet bedoeld om een ambtenaar het recht te ontnemen culturele, religieuze, politieke of filosofische overtuigingen te hebben en te uiten. Zij heeft tot doel hem of haar te vragen om bij de uitoefening van zijn/haar openbare taak, i.e. bij de handelingen die hij/zij verricht, een zekere terughoudendheid aan de dag te leggen om de schijn van neutraliteit in de dienstverlening aan de burger te waarborgen en de gelijkheid tussen de gebruikers van de openbare dienst in stand te houden.
Het is immers belangrijk eraan te herinneren dat ambtenaren een zekere mate van gezag uitoefenen en in de eerste plaats tot de openbare sfeer behoren, waarvan het dienen van het algemeen belang en de gelijke behandeling van alle gebruikers de bestaansredenen zijn. De neutraliteit van de dienst is in de eerste plaats bedoeld voor de gebruikers. Het is uit eerbied voor hun overtuigingen dat de staat zich neutraal opstelt, zodat zij zich ten volle kunnen uiten. Het is deze sociale functie die rechtvaardigt dat het individu dat de ambtenaar blijft, zich wegcijfert achter de bewaarder van een stukje openbaar gezag, achter de ambtenaar die bekleed is met een opdracht in de openbare dienst en van openbare dienstverlening.
De betekenis en het doel van deze motie bestaan erin deze beginselen van neutraliteit en onpartijdigheid van zowel de gemeentelijke overheid als haar ambtenaren in de uitoefening van hun functies opnieuw te bevestigen.
-------------------------------------------------------------
Gezien de strijd die in het verleden in België en elders in Europa is geleverd voor de totstandbrenging van een tolerante, vreedzame, meer egalitaire samenleving waarin individuele en collectieve vrijheden zijn verankerd en die gebaseerd is op de rechtsstaat;
Gelet op de artikelen 10 en 11 van de Belgische Grondwet;
Gelet op artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens;
Gelet op artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
Gelet op artikel 21 van het Charter van de fundamentele rechten van de Europese Unie;
Gelet op advies nr. 44.521/AV van 20.05.2008 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State, die bepaalt: "... de neutraliteit van de overheid is inderdaad een constitutioneel beginsel dat weliswaar niet als zodanig in de Grondwet zelf is opgenomen doch dat ten nauwste samenhangt met het discriminatieverbod in het algemeen en het beginsel van benuttingsgelijkheid van de openbare dienst in het bijzonder.";
Gelet op arrest nr. 225.605 van 26.11.2013 van de Raad van State, die verklaart: "Het algemeen rechtsbeginsel van onpartijdigheid is van toepassing op de actieve administratie, maar niet uitsluitend, in tuchtzaken; (...) dit beginsel is bovendien van openbare orde; (...) het vereist dat de autoriteit de schijn van onpartijdigheid (objectieve onpartijdigheid) biedt en dat zij werkelijk onpartijdig is.";
Gelet op arrest nr. 157/15 van 14.03.2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat bepaalt: "(...) de wil om in de relaties met publieke en particuliere klanten van een beleid van politieke, filosofische en religieuze neutraliteit blijk te geven, moet worden geacht legitiem te zijn.";
Gelet op artikel 10.3 van het administratief statuut van het gemeentepersoneel van Oudergem, dat bepaalt: "De ambtenaren hebben een neutraliteitsplicht. Ze zijn verplicht, in hun gedragingen, het bewijs te leveren van neutraliteit op politiek, filosofisch en religieus gebied. De woorden, daden, kleding en kentekens die tegenovergesteld zijn aan deze bepaling, zijn verboden.";
Overwegende dat het beginsel van gelijkheid van de burgers voor de wet een fundamenteel beginsel van de democratie en de rechtsstaat is, en dat deze gelijkheid de vrijheid van de burgers waarborgt om de ideeën, overtuigingen en geloofsovertuigingen van hun keuze aan te hangen;
Overwegende dat deze gelijkheid van de burgers impliceert dat zij moeten worden beschermd in hun vrije keuze van het privéleven, met name ten aanzien van hun godsdienstige, filosofische en gewetensvolle overtuiging, en dat deze keuzevrijheid steeds moet worden beschermd;
Overwegende het belang van een sokkel van gemeenschappelijke regels en waarden, fundamenten van het sociaal contract, die voor eenieder duidelijk en begrijpelijk zijn, en dat deze regels en waarden met name gericht moeten zijn op de goede werking van een neutraal en onpartijdig gemeentebestuur, dat gelijke behandeling garandeert;
Overwegende dat de keuzevrijheid op het gebied van het privéleven, met name het dragen van zichtbare tekens van welke aard ook, tijdens de uitoefening van de opdracht van openbare dienstverlening opzij moet kunnen worden gezet en dat, indien het gemeentebestuur onpartijdig moet zijn (objectieve onpartijdigheid), het ook zijn onpartijdigheid in elk van zijn ambtenaren tot uiting moet brengen (subjectieve onpartijdigheid), en dat deze onpartijdigheid tot uiting moet komen in de discretie van de gemeenteambtenaren wat betreft hun politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging in de uitoefening van hun functie, teneinde de voorwaarden te scheppen voor het ontstaan van een vertrouwensrelatie;
Overwegende dat het ontstaan van een vertrouwensrelatie tussen de gebruiker en de openbare diensten vereist dat de organen en medewerkers zich onthouden van ieder woord, iedere houding of iedere voorstelling die dit vertrouwen kan ondermijnen, en dat het dragen van enig zichtbaar politiek, godsdienstig of filosofisch teken kan worden uitgelegd als een inbreuk op het beginsel van gelijke behandeling en op de vertrouwensrelatie die tussen de gebruiker en de medewerker van de gemeente tot stand moet worden gebracht;
Overwegende dat de totstandbrenging van een relatie van wederzijds vertrouwen tussen gemeenteambtenaren vereist dat men zich onthoudt van ieder woord, iedere houding of iedere voorstelling die dit vertrouwen kan ondermijnen;
Overwegende dat het diversiteitsplan van de gemeente Oudergem, dat tot doel heeft acties te ontwikkelen en op te volgen die rechtstreeks inspelen op de realiteit van een organisatie bij het beheer van haar diversiteit, in punt 6.1 bepaalt dat op het gebied van selectie, aanwerving en aanstelling, de opname van een neutraliteitsclausule in alle arbeidsovereenkomsten;
Overwegende dat de arbeidsovereenkomsten van de gemeente Oudergem een artikel bevatten dat bepaalt: "De ambtenaar heeft een neutraliteitsplicht. Hij is verplicht, in zijn gedragingen, het bewijs te leveren van neutraliteit op politiek, filosofisch en religieus gebied. De woorden, daden, kleding en kentekens die tegenovergesteld zijn aan de geest van deze bepaling, zijn verboden."
De gemeenteraad:
  • herinnert eraan dat de gemeentelijke overheid neutraal en onpartijdig moet zijn;
  • herinnert eraan dat het personeel en de ambtenaren van de gemeente, in hun relaties met de gebruikers en hun collega's, het beginsel van neutraliteit en onpartijdigheid strikt eerbiedigen en zich onthouden van elke mondelinge of visuele uiting die zou kunnen leiden tot het vermoeden van enige politieke, filosofische, religieuze of overtuigingsgezindheid;
  • roept het federale parlement op om in deze vergadering een breed democratisch debat te houden over het grondwettelijk beginsel van de neutraliteit van de staat en/of de laïciteit van de staat;
  • verzoekt het parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om een breed democratisch debat te organiseren, binnen deze vergadering en met deelname van de bevolking, over het beginsel van neutraliteit van de staat en/of de laïciteit van de staat binnen het Brussels openbaar ambt.