Belastingreglement op de bank- en financiele instellingen
Artikel 1
§ 1 Vanaf 1 januari 2023 en tot 31 december 2028 wordt er ten voordele van de gemeente Oudergem een jaarlijkse belasting geheven op de bank-of financiële instellingen en dergelijke alsook hun filialen en bijkantoren die gelegen zijn op het grondgebied van de gemeente Oudergem, mits ze toegankelijk zijn voor het cliënteel.
§ 2 Onder bankinstelling of financiële instelling dient iedere instelling verstaan te worden die als hoofd- of bijdoel aan kapitaalbeheer doet en/of kredietactiviteiten uitvoert onder gelijk welke vorm.
Artikel 2
De belastingplichtige van de belasting is de natuurlijke of rechtspersoon die de instelling gedefinieerd in artikel 1 uitbaat.
De eigenaar van het gebouw waar deze instelling wordt uitgebaat is de belasting hoofdelijk verschuldigd.
Artikel 3
§ 1 Het tarief van de belasting wordt vastgelegd op duizend vijfhonderd euro (€ 1500) per jaar en per instelling
§ 2 De belasting is verschuldigd voor het ganse aanslagjaar, welke ook het moment van de oprichting of de sluiting van de instelling is
Artikel 4
Zijn vrijgesteld van de belasting:
- bank- en financiële instellingen die het bewijs kunnen inleveren dat ze de vrijstelling genieten op grond van een bepaalde wet.
- natuurlijke of rechtspersonen die als tussenpersonen handelen voor een aparte financiële instelling en voor dewelke kapitaalbeheer en het afsluiten van kredietcontracten geen hoofdactiviteiten vormen.
Artikel 5
Het gemeentebestuur stuurt naar de belastingplichtige een aangifteformulier dat naar behoren ingevuld en ondertekend moet teruggezonden worden, binnen een maand na de datum van verzending.
De belastingplichtige die geen aangifteformulier ontving, wordt verondersteld dit formulier bij het gemeentebestuur aan te vragen, ten laatste op de 15e januari die volgt op het betreffende boekjaar.
De aangifte geldt tot herroeping. In geval van wijziging van de belastbare situatie dient de belastingplichtige spontaan een nieuwe aangifte in te dienen binnen een termijn van een maand, die begint te lopen op de dag van de wijziging.
Artikel 6
§ 1 Indien geen aangifte gedaan wordt binnen de gestelde termijn of ingeval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte door de belastingplichtige, wordt de belasting ambtshalve ingekohierd op basis van de elementen waarover het gemeentebestuur beschikt.
Vooraleer over te gaan tot de ambtshalve aanslag, stelt het gemeentebestuur de belastingplichtige bij ter post aangetekend schrijven in kennis van de redenen waarom het zijn toevlucht neemt tot deze procedure, de elementen waarop de belastingheffing is gebaseerd, de wijze waarop deze elementen bepaald werden en het bedrag van de belasting.
De belastingplichtige beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen die begint te lopen op de derde werkdag na de datum van verzending van de kennisgeving om zijn opmerkingen schriftelijk over te maken. De belastingplichtige dient het bewijs te leveren dat de elementen die hij inroept correct zijn.
Het gemeentebestuur gaat over tot de ambtshalve inkohiering van de belasting als de belastingplichtige bij het verstrijken van deze termijn geen opmerkingen heeft overgemaakt die de annulering van deze procedure zouden rechtvaardigen.
§ 2 De ambtshalve ingekohierde bijdragen worden als volgt verhoogd:
- eerste ambtshalve inkohiering: 20 % van het verschuldigde of als dusdanig beschouwde recht;
- tweede ambtshalve inkohiering: 50 % van het verschuldigde of als dusdanig beschouwde recht;
- vanaf de derde ambtshalve inkohiering: 100 % van het verschuldigde of als dusdanig beschouwde recht;
Er wordt voor de berekening van de verhoging geen rekening gehouden met een ambtshalve inkohiering als de belasting in de loop van de drie boekjaren volgend op het boekjaar waarop deze ambtshalve inkohiering betrekking heeft normaal ingekohierd werd.